Kortverhaal

Carnaval in oorlogstijden

In Noord-Brabant vieren ze carnaval. Na twee jaar is corona getemd, en mogen de mondmaskers weer af, en de carnavalsmaskers weer op. Het is een ver-van-mijn-bed show, want ik heb niks met carnaval. Eén keer geprobeerd toen ik hier pas kwam wonen, om te integreren, en daarna nooit meer. Ik ga ’s middags naar de sportschool waar de carnavalsmuziek uit de boxen schalt, en mijn goesting is over. Toch doe ik braaf mijn oefeningen, het gaat best goed ook, ondanks dat mijn weekend ook bourgondisch was.

In Oekraine is het oorlog. Niet zo ver van mijn bed en het raakt me dieper dan enig ander nieuws. Want het maakt alles relatief en klein. Te beseffen dat je het ene moment uit je raam kijkt, en gefascineerd bent door twee eksters die samen hun nest maken, hoog in een kale boom die wakker wordt in de lentezon. En het andere moment het raam, en je hele huis er niet meer is, omdat één of andere dictator beslist dat hij kan nemen wat hij wil, en er voor hem geen grenzen zijn.

We zien ongelooflijke afschuwelijke beelden op TV, hoe weer een deel van onze wereld, onze aarde, vernietigd wordt, door toedoen van de mens. En het komt steeds dichterbij. Nu is het elke dag 100x carpe diem. Blij dat ik nog leef, dat ik hier leef (voor zolang het hier veilig is), dat we dit weer overleefd hebben. Met een steeds groter wordend besef dat het 5 voor 12 is, en dat het straks voorbij is. Door een pandemie, een milieuramp, de hebzucht van de mens, “greed”, machtswellust, te veel mensen, te weinig eendracht. Materialisme.

En het geeft me een vreemd, bevreemdend gevoel. Aan de ene kant word ik er onrustig van, en kruipt het onder mijn huid. Aan de andere kant berust ik. Na al mijn jaren van meditatie en de zoektocht naar de zin van het leven, kom ik tot de constatatie dat die zin er niet is. This is the world we live in. Te nemen of te laten. What you see is what you get.

En ik begrijp de oude zielen die nooit opgewekt zijn, maar ook nooit verdrietig zijn, eerder gelaten, omdat ze dit voor de zoveelste keer meemaken. Want ik voel het ook.

Het voelt als kanker, waarbij je niet weet wanneer de ziekte zal toeslaan en van waar, maar je weet dat het er zit. Het doet geen pijn tot iemand een stuk weghaalt, of tot men probeert de indringer te doden, want je doodt een stukje van jezelf mee.

Tegelijk geniet je van de kleine dingen, want je weet niet hoeveel tijd je gegeven is. Elke dag wordt een geschenk, the present is a gift, en je leeft in het nu. Dat gevoel is sterker dan ooit.

Je prijst kinderloze koppels die zich niet schulig moeten voelen, of zich moeten schamen omdat ze hun kroost geen betere toekomst kunnen bieden.

Je gaat door met wat je aan het doen bent, hoewel het vaak nutteloos aanvoelt, en een bore-out op de loer ligt. Elke dag opnieuw hoop je dat je over is, en dat het nu voorgoed voorbij is.

De pandemie, de oorlog, de waanzin, de verveling, de onzin, het leven?

En evenveel dagen zie je dat het er nog steeds is. De liefde, de verwondering, het kleine geluk, het leven.

Dus af en toe zet je opnieuw je masker op en stort je in een bourgondisch feestje, liefst eentje zonder carnavalsmuziek.